Ik had nooit zo’n hoge pet op van de wijnen uit Lazio. Sterker nog, ik dacht altijd dat Frascati een soort mineraalwater met een alcoholprobleem was. Maar daar moet ik toch op terugkomen.
Een paar jaar geleden zat ik in Rome, heerlijk op een terras bij Ristorante Ornelli. De zon scheen, de toeristen liepen rood aan, en ik had trek. Ik vroeg aan eigenaar Alberto om zijn allerbeste wijn en of hij daar iets lekkers bij wilde koken. Met een brede grijns schonk hij mij een glas Frascati in.
Frascati dus. Nou ja. Ik hield mijn gezicht in de plooi en nam een slok. En verrek… het was fris, het was sappig, en er zat een bittertje in de afdronk. Geen halleluja-ervaring, maar het ging uitstekend samen met mijn courgette, artisjokken en kabeljauwfilet. Kortom, ik was gelukkig.
Na het eten bestelde ik nóg een glas en deed wat je in Italië hoort te doen: mensen kijken. Slenterende stelletjes, luid telefonerende Italianen, een toerist die zijn kaart verkeerd om hield—het hele theater van het leven trok voorbij. En die Frascati? Die dronk prima weg.
Toen ik ging afrekenen, boog Alberto zich een beetje samenzweerderig naar me toe. “Weet je,” fluisterde hij, “ik heb eigenlijk véél betere wijnen, maar Frascati komt nou eenmaal uit mijn streek. Ik ben er trots op.”
En ik dacht bij mezelf: zo hoort het ook. Want als je je eigen wijn niet verdedigt, wie doet het dan?
Ciao, Huub
*Zelf eens een FRASCATI proberen?